Door Hein Grouw
De meeste duivensoorten leggen maar twee eieren per legsel. Er zijn ook soorten met slechts één ei per legsel. De verklaring dat het lage aantal eieren per keer voldoende zou zijn om de populatie in stand te houden is echter niet waar. Ook is het niet waar dat duiven geen last zouden hebben van vijanden, kou en voedselgebrek tijdens hun broedtijd en daarom maar weinig eieren per legsel hebben. Juist het gebrek aan voedsel, of beter gezegd, het gebrek aan voedingsstoffen is de reden dat duiven een laag aantal eieren per legsel hebben.
Zoals gezegd, een duivenlegsel bestaat normaal uit één of twee eieren, afhankelijk van de soort. Uitzonderlijk is drie eieren per broedsel. In Amerika zijn eens de eieren van 1203 nesten van de carolinaduif (Zenaida macroura), een soort die normaal twee eieren legt, geteld. In 1169 (97%) gevallen bevatte het nest twee eieren. In 24 (2%) nesten werden drie eieren gevonden. In zes (0,5%) nesten lag slechts één ei en in vier (0,3%) nesten werden vier eieren aangetroffen. Voor het leggen van eieren heeft de duivin veel eiwitten nodig. Deze eiwitten moet zij halen uit haar voeding. In fruit zitten erg weinig eiwitten en over het algemeen is het zo dat alle vruchtetende duiven die alleen fruit op hun menu hebben staan, slechts één ei per legsel hebben. De meeste zaadetende duiven leggen twee eieren per broedsel. Opvallende uitzonderingen hierop zijn een aantal soorten uit het geslacht Columba (witkop cubaduif, wijnrode duif, purperduif, antilleduif en de bandstaartduif. Deze duiven leggen slechts één ei. Deze soorten leven ook voornamelijk op een vruchtendieet en dit kan een verklaring zijn voor hun kleine legsels. Ook de kroonduif en de fazantduif leggen normaal slechts één ei per broedsel.
Het blijkt dat duiven normaal niet in staat zijn om meer jongen per broedsel gezond groot te brengen dan het aantal eieren dat zij gewoonlijk leggen. Alle soorten duiven voeren hun jongen de eerste levensdagen tot levensweken met kropmelk en deze kropmelk is noodzakelijk voor de jongen om voldoende te kunnen groeien. De productie van kropmelk kost de beide ouders echter veel energie. Daarom is het aantal eieren per nest zo laag bij alle soorten in de duivenfamilie; door deze energievretende manier van voeren zijn de ouders niet in staat meer jongen goed te laten opgroeien. Uit onderzoek is gebleken dat in nesten waarin een extra jong was toegevoegd de ouders er niet of onvoldoende in slaagden dit drietal goed groot te brengen. Men heeft dit bijvoorbeeld bij carolinaduiven, houtduiven en rotsduiven uitgeprobeerd. Veel jongen stierven al voordat zij konden uitvliegen. De jongen die wel tot uitvliegen kwamen waren vaak ver onder hun normale gewicht. Hierdoor waren hun kansen om te overleven veel lager en stierven er dus nog velen. Het normale aantal van twee jongen grootbrengen is voor deze soorten geen probleem. Is er echter maar een jong te voeren dan zal deze groter en zwaarder zijn op het moment van uitvliegen dan de jongen uit een nest van twee.
De ontwikkeling van kropmelk bij de ouders is een hormonale ontwikkeling en dit wordt gestimuleerd door het uitbroeden van de eieren. Ook het hoorbaar en voelbaar uitkomen van de jongen, dat ongeveer 24 uur duurt, heeft een positieve invloed op de productie van kropmelk. De eerste levensdagen is kropmelk van levensbelang voor de jongen. Kropmelk is een afscheiding van de kropwand en bestaat bij de rotsduif voor ongeveer 58% uit eiwit en 34% uit vet. De rest is vooral as en mineralen. Dankzij deze voedselbron zijn jonge duiven in die periode wel de snelstgroeiende jongen van alle vogelsoorten. Hebben zij in deze periode geen of onvoldoende kropmelk gehad, dan zullen zij dit niet overleven. Om voldoende kropmelk te krijgen moeten beide ouders meewerken aan het grootbrengen van de jongen. De energie voor het produceren van de eiwitrijke kropmelk halen de ouders uiteindelijk uit het door hen opgenomen voedsel. En dit verklaart dus ook weer waarom de soorten met een eiwitarm dieet, de vruchtenduiven, slechts één ei leggen en dus ook maar één jong per keer krijgen.
Behalve dat de duivin uit haar voedsel de voedingsstoffen voor het produceren van een ei moet halen, moeten beide ouders ook voldoende voedingsstoffen hebben om voldoende kropmelk te kunnen produceren om hun ene jong groot te brengen. De eerste levensdagen worden de jongen alleen met kropmelk gevoerd. Na verloop van een aantal dagen tot een week wordt er ook gewoon voer, zaden en/of vruchten, gegeven door de ouders. Afhankelijk van de soort wordt er meer of minder lang doorgegaan met het voeren van kropmelk, soms nog tot ver na het uitvliegen. Dit laatste geldt vooral weer voor die soorten die zich hoofdzakelijk met vruchten voeden. In gevangenschap kunnen wij onze duiven extra voedingsstoffen geven. Toch zullen zij hier niet meer eieren per broedsel van gaan leggen. De reden hiervoor is dat door de evolutie het aantal eieren per soort genetisch is bepaald. Wanneer bij hoge uitzondering in gevangenschap een duivin toch drie eieren legt, dan hebben de jongen een betere overlevingskans dan in de natuur als er voldoende eiwitrijk voer wordt gevoerd.